Honderdste verjaardag 14-18: kruistocht tegen het verblinden van vinken
In de jaren 1920 mobiliseerden de Belgische oorlogsblinden zich tegen een traditionele praktijk die vandaag gelukkig verleden tijd is: het blind maken van vinken. Het oude gebruik bestond erin een gloeiend hete naald of pijpreiniger heel dicht bij de ogen van de vinken te houden zodat de verschroeide oogleden aan elkaar plakten. Men geloofde dat de vogels dan beter presteerden op een vinkenzetting.
Het vinkenzetten gaat terug tot het einde van de 16e eeuw, maar pas in de 18e eeuw werd het voor vinkeniers gebruikelijk om hun vogels te verblinden. De vinken worden in de typische hokjes geplaatst met een overhellend dakje, om de vogels te beschermen tegen de zon en de regen. De open zijkanten zijn voorzien van een stevig rooster om de katten op afstand te houden. In de jaren 1910-1920 waren wedstrijden met verblinde vinken nog erg populair, vooral in Vlaanderen, Wallonië, Nederland en Noord-Frankrijk. De hokjes worden op één lijn geplaatst, vaak tegen de muur van een clublokaal. Het is de taak van de juryleden om de vinkenslagen te tellen. De vink die in een bepaalde tijd het meeste vinkenslagen zingt, wint. De meest gedreven vinken kunnenin één uur tijd wel zeshonderd vinkenslagen zingen, soms zelfs nog meer!
Aan het begin van de vorige eeuw werd steeds meer kritiek geuit op het verblinden van vinken. De vinkeniers verdedigden hun praktijk met het argument dat hun vinken hierdoor beter zongen en langer leefden. Ze wierpen ook op dat de vogels niet volledig blind waren, aangezien enkel de oogleden werden dichtgeschroeid zonder de ogen zelf te raken ... Desondanks liet dit, door velen als barbaars beschouwd, gebruik weinig mensen onberoerd, en al zeker niet de oorlogsblinden. Zij schaarden zich achter de tegenstanders. De steun van de oorlogsblinden - die hun zicht opofferden voor het vaderland - zorgde ervoor dat de bevoegde minister van Landbouw het pleidooi voor het verbod op deze praktijk niet langer kon negeren. Niet veel later - op 23 oktober 1921 - werd een eerste Koninklijk Besluit ondertekend dat het transport en vervoer van blinde lokvogels voor de jacht aan banden legde. Het Koninklijk Besluit van 10 september 1924 ging nog een stap verder, en verbood de handel in blinde vinken.
Het algemene verbod op het verblinden van de diertjes werd uiteindelijk vastgelegd in de eerste Belgische wet op de dierenbescherming van 22 maart 1929, waarin wreedheid jegens dieren als een misdrijf werd omschreven.
Het verbod op het verblinden betekende echter niet het einde van het vinkenzetten. Vanaf dan gingen vinkeniers gebruik maken van hokjes met melkglas om de prestaties van hun prijsvogels tijdens het vinkenzetten te verbeteren. Zo kunnen de vogels wel licht zien, maar worden ze niet afgeleid door wat er rond hen gebeurt. De volkstraditie van het vinkenzetten wordt vandaag nog altijd in stand gehouden, hoofdzakelijk in Vlaanderen en in het noorden van de provincie Henegouwen, maar mede dankzij de kruistocht, gevoerd door de oorlogsblinden, blijven de kleine zangvogels nu gespaard van verminking.